Het project is een samenwerkingsverband tussen TNO (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek), WLR (Wageningen Livestock Research; onderdeel van Wageningen University & Research), RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), OnePlanet Research Center en UvA (Universiteit van Amsterdam).
Het NitroSense-prototype van OnePlanet meet met elektrochemische sensoren ammoniak (NH3) en stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht. Voor NO2 is daar al ervaring mee, NH3 is in dat opzicht nieuw en daarom wordt nu alleen nog een ruw sensorsignaal (in nanoampère, nA) weergegeven. “Bekend is dat temperatuur, luchtvochtigheid, maar ook andere gassen invloed kunnen hebben op het signaal", legt Jasper Fabius, onderzoeker bij OnePlanet uit. “Daarnaast kunnen er verschillen zijn in partijen sensoren en speelt ouderdom van de sensoren wellicht een rol. Om voor al die aspecten te kunnen corrigeren loopt er parallel onderzoek op meetstations voor de luchtkwaliteit.”
Sensormetingen inspireren
Desondanks bleek gedurende het project dat de sensoren in staat zijn verschillende activiteiten waar te nemen, waaronder mest uitrijden. Aan de hand van sensorsignalen, windrichting en -snelheid is het dan soms mogelijk een activiteitentijdlijn samen te stellen: eerst wordt op bedrijf x mest gemixt, dan uitgereden op veld y en tenslotte op veld z. Toen dit werd getoond aan de agrarische ondernemers in de pilot, rees de vraag of je dan ook het effect van een emissiereducerende maatregel zou kunnen waarnemen.
Melkveehouder Ronald Koskamp vond het interessant om mee te werken aan dit experiment. “In het belang van de meetpilot doen we al mee door metingen uit te voeren in onze stal, waar de helft van de emissie ontstaat", zegt Ronald. “Maar de andere helft van de emissie ontstaat op het land door het uitrijden van mest. Dus heerst de vraag, kunnen we daar iets op bedenken? Als we op deze manier een bijdrage kunnen leveren aan ons bedrijf en de omgeving, willen we dat zeker uittesten.”
“Emissies zijn echter iets heel anders dan concentraties”, zegt Jasper. “Daarvoor moet je ook de luchtverplaatsing weten, en om dat te berekenen zijn minimaal een aantal complexe modelberekeningen en een hoop extra gegevens nodig.” Voor het experiment werd twee keer tijdens en na het bemesten van een veld gemeten, waarna de ene helft besproeid werd met water en de andere helft niet. De eerste keer werden vier sensorboxen ingezet, de tweede keer zelfs achttien. Hoewel er steeds een piek in ammoniak waargenomen is, blijft interpretatie uitdagend. Beide keren stond de wind min of meer in de lengte van het veld, waardoor bij het beregende deel ook invloed was van het niet-beregende deel.
De opzet van de sensorboxen om het veld tijdens het tweede experiment
Resultaten beter interpreteren
Toch vindt Jasper het een geslaagd experiment: “Voor ons is het erg praktisch geweest. We hebben meer kunnen leren over de metingen van onze sensoren en gaan door met de analyse. De verzamelde data geeft aanleiding tot verder onderzoek, om te bepalen of sensoren geschikt zijn om vast te stellen dat potentiële reducerende maatregelen daadwerkelijk iets opleveren.” Het experiment maakt ook Ronald enthousiast, als het sproeien van water tot een lagere emissie zou leiden ziet hij zichzelf deze maatregel vooral in warmere perioden inzetten. “Hoe hoger de buitentemperatuur, hoe meer emissie vrijkomt. Ik denk dat het daarom in de zomerperiode erg interessant is om uit te voeren als deze maatregel tot minder emissie zou leiden.” Eén les is alvast geleerd: de piek ontstaat snel, dus hoe eerder de maatregel ingezet wordt hoe beter het mogelijke resultaat zal zijn.
Wilt u op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in het Liefstinghsbroek? Meld u aan voor de nieuwsbrief.